Relatie als wegwerpartikel
Ik ben boos. Boos op mezelf. Boos op mijn ouders. Dat ze zo stom waren om dat condoom of de pil of weet ik veel wat te vergeten. Die ene eigenwijze zaadcel die de eicel in één streep weet te bereiken. Hij heeft iets speciaals, waardoor hij haar kan verleiden zich voor hem te openen. De eicel wordt lichtgevend als hij in haar glijdt. Ze vervloeien, versmelten, tot de dood hun scheidt. Genetisch materiaal, continue delen, vernieuwen, repareren. Een DNA streng trek je niet zonder schade zomaar uit elkaar. Genetisch gemanipuleerde gewassen blijken nare bijwerkingen te hebben. Wie zijn wij in hemelsnaam als mens dat we denken dat we het leven kunnen manipuleren.
Een relatie is voor mij een macro weerspiegeling van het begin van een nieuw leven. Een soort DNA streng.
Je ontmoet elkaar, het mannetje was fit genoeg om er eerder te zijn dan de anderen. Of hij had iets speciaals waardoor ze hem verkiest boven de rest. Eerst versmelt de blik, een eerste aanraking. De ferhormonen van de ander zetten allerlei processen in gang. Met zoenen gaan de enzymen in ons lijf zich op elkaar aanpassen. Ons hele neurofysiologisch en biochemisch systeem gaat versmelten. Hoe meer je elkaar ziet, des te heftiger de vervloeiing. Des te inniger de verweving.
En dan zegt de één ineens, out of the blue, het voelt niet goed meer. Laat mij maar met rust. De groeten.
En dan ben ik boos. Op mezelf. Op mijn ouders, dat ze me ongewild op de wereld gezet hebben. Dat ze geen flauw benul hadden wat liefde was. Met als enige voorbeeld oneindige ruzies. En ik verlangde zo naar een knuffel, een klein complimentje. Dat ik het instinct en het referentiekader mis om op de juiste mensen gek te worden. Wie zijn wij als mens dat we denken dat we de liefde kunnen manipuleren, kunnen sturen. Denken we nu echt dat we haar doorgronden?
Als een plant uit de grond getrokken, wortels afgebroken. Bladeren verscheurd en bloemen geknakt. Voor de zoveelste keer. Leer ik het nou nooit? Boos dat ik vertrouwde dat het goed zat. Dat ik dacht dat het duurzaam was. Boos dat ik behoefte heb aan meer dan één lieve man. Rupsje nooit genoeg?
Daar sta ik dan. Bij het grof vuil. Tussen ontelbare andere gekwetste mensen. Mensen die elkaar weer gaan kwetsen. Opnieuw en opnieuw en opnieuw. Tot er geen wortel meer heel is. Raar hè, dat we bijna nergens kunnen aarden, dat relaties steeds korter duren. Al die depressies, burn outs enz. enz. Als er een scheet dwars zit rennen mensen weg. Bindingsangst, verlatingsangst. De angsten stapelen zich in een razend tempo huizenhoog op.
Jan pikt me op, net voor de vuilniswagen komt. Houdt me vast, troost me. Neemt het voor me op. Met zijn hulp raap ik mezelf bij elkaar. Een ervaring rijker en een illusie armer. Voorlopig geen polyrelaties voor mij.